Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AQ8731

Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401466/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 11 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Zeevang het bestemmingsplan “Partiële herziening Schardam 2003” vastgesteld.


Uitspraak

200401466/1. Datum uitspraak: 1 september 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], appellant, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 11 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Zeevang het bestemmingsplan “Partiële herziening Schardam 2003” vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 januari 2004, kenmerk 2003-28621, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 18 februari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2004. Bij brief van 17 mei 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, ambtenaar van de provincie, is verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.K.K. Vroegindeweij, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Appellant heeft niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn, die in dit geval is aangevangen op 17 februari 2003 en geëindigd op 17 maart 2003, een zienswijze tegen het ontwerp-plan ingebracht bij de gemeenteraad.    Het enkele feit dat het college van burgemeester en wethouders in zijn brief aan appellant van 16 mei 2003 heeft geschreven “Hierbij bevestigen wij de ontvangst op 13 maart jl. van uw bovengenoemd schrijven”, vormt naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende bewijs voor de stelling van appellant dat hij zijn zienswijze binnen de gestelde termijn, namelijk op 13 maart 2003, in de brievenbus van het gemeentehuis heeft gedeponeerd. De Afdeling acht aannemelijk dat de datum 13 maart 2003 in genoemde brief op een verschrijving berust en dat als ontvangstdatum 13 mei 2003 is bedoeld. In het briefhoofd staat immers vermeld “Uw brief van: 13.05.2003” en onder de stukken bevindt zich een brief van appellant van deze datum met een zienswijze die blijkens het daarop aangebrachte stempel op 13 mei 2003 bij de gemeente is ingekomen. Voorts heeft appellant geen ontvangstbevestiging overgelegd naar aanleiding van de zienswijze die hij op 13 maart 2003 zou hebben ingebracht, terwijl ter zitting van de zijde van de gemeenteraad is verklaard dat het gebruikelijk is de ontvangst van een zienswijze schriftelijk aan de indiener ervan te bevestigen. Evenmin heeft appellant in zijn brief van 13 mei 2003 verwezen naar een eerder ingediende zienswijze.    Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht.    Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.    Geen van deze omstandigheden doet zich voor.    Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Prins Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004 363.